Conform art. 1675/15, §3 Ger.W. herwinnen de schuldeisers bij herroeping van de collectieve schuldenregeling hun individueel recht om hun vordering uit te oefenen op de goederen van de schuldenaar voor de inning van het niet betaalde deel van hun schuldvorderingen.
Rechtsleer en rechtspraak waren echter niet eensgezind over de interpretatie van deze bepaling.
Enerzijds gaan er stemmen op om het saldo van de schuldbemiddelingsrekening te verdelen onder alle schuldeisers zonder rekening te houden met de regels van voorrang. Het is immers ook deze regeling die meestal wordt gehanteerd tijdens de collectieve schuldenregeling.
Buiten de collectieve schuldenregeling is er echter geen gelijkheid van schuldeisers en moet er wel rekening worden gehouden met de wettelijke regels van voorrang. Een tweede strekking is bijgevolg van mening dat men zich bij een herroeping van de collectieve schuldenregeling opnieuw in een situatie van samenloop bevindt en dat er dus ook op deze manier verdeeld moet worden.
Het Hof van Cassatie bracht in haar arresten van 5 januari 2015, 8 januari 2018 en 4 oktober 2018 duidelijkheid over het lot van de resterende gelden op de schuldbemiddelingsrekening. Bij beëindiging van de collectieve schuldenregeling moeten de schuldeisers betaald worden overeenkomstig art. 8 Hyp. W. Er ontstaat opnieuw samenloop van schuldeisers waardoor men zal verdelen met inachtneming van de wettelijke redenen van voorrang.